O Belgisch voetbal | Raf Willems
Op 2 september 1920 behaalde België de gouden medaille in het voetbal op de Olympische Spelen. Plaats van handeling: Antwerpen, het Olympisch Stadion van Beerschot. Exact honderd jaar later, aan de vooravond van wat het EK 2020 had moeten zijn, staan de Belgen weer op de eers …
#
1
Deze week spelen de Rode Duivels tegen Tsjechië. Precies 101 jaar geleden werd de eerste interland tussen België en Tsjecho-Slowakije de belangrijkste uit onze voetbalgeschiedenis. Deze week publiceren we het pocketboek Rode Duivels, Olympisch Kampioen Antwerpen 1920 , in vijf delen!
Net geen honderd jaar geleden dansten Belgen ook op het ritme van de Rode Duivels. Die wonnen in de zomer van 1920 in Antwerpen – tussen 28 augustus en 2 september – het Olympisch voetbalgoud. De internationale pers doopte hen tot ‘wereldkampioenen’. Het zou de eerste ‘voetbalzomer’ uit de geschiedenis worden, die door duizenden mensen werd gevolgd. Maar er kleefde een zeer merkwaardige en zelfs unieke story aan vast. Die startte min of meer aan de basiliek van Koekelberg. In die omgeving situeerde zich rond 1912 het terrein van de Belgische landskampioen Daring Brussel. De smaakmaker van het elftal heette Armand Swartenbroeks, geneeskundestudent. Een jaar later ontbrandde de Eerste Wereldoorlog en Swartenbroeks spoorde vanuit Brussel naar de ‘Flanders Fields’ rond Ieper. Als beginnende dokter redde hij duizenden soldaten het leven of hielp hen over de grens naar de dood. Hij stichtte mee ‘The Front Wanderers’, een team van internationalen dat in Groot-Brittannië benefietwedstrijden speelde ten voordele van…Belgische oorlogsvluchtelingen en van de frontsoldaten in de loopgraven. Drie jaar later kroonden de Rode Duivels, met de basis van de Front Wanderers, zich tot Olympisch kampioen. De vrijzinnige humanist Swartenbroeks gedroeg zich als de geestelijke leider achter dit project.
‘Belgen, vergeet nooit den naam uwer eerste wereldkampioenen op voetbalgebied.’
‘Na de 2-0 zege in de finale België-Tsjecho-Slowakije overstroomde het volk letterlijk het veld. Het jubelde als nooit tevoren. Nooit heeft men in België een dergelijke overrompeling van een stadion gezien. Om 5 uur zou de wedstrijd beginnen en om 3 uur zat het stadion stampvol. Ticketten waren er niet meer te koop en de vele belangstellenden, die uit alle hoeken van het land nog steeds maar toekwamen, konden geen toegang meer vinden. Gewrongen en geduwd dat er werd! Een bende jongens had zoowaar van af de straat een put gegraven. Langs die tunnel, die bij ontdekking tot ‘Olympische loopgracht’ werd omgedoopt, kwamen er heel wat menschen zonder te betalen binnen. Zoowel langs de tribunezijde als langs den kant der volksplaatsen drongen de golven menschen, alle hinderpalend omverwerpend, het stadion binnen. Een cordon soldaten werd dan gelegd om het volk minstens van het eigenlijke speelveld af te houden. Aan de collonades van de poorten en aan de boomen hingen de kijklustigen als trossen.’
In deze sappige taal beschrijft John Langenus, de legendarische Belgische scheidsrechter, de gebeurtenissen van 3 september 1920. Hij deed dat in zijn boek Fluitend door de wereld. Dat kreeg als ondertitel: Herinneringen en reisindrukken van een voetbal-scheidsrechter. En vanuit die optiek had hij een voorgevoel. Hij waarschuwde dat de aanduiding van de oude Engelse scheidsrechter John Lewis niet de goedkeuring had gekregen van de Tsjecho-Slowaken: ‘Die betraden daardoor al met een speciaal gevoel van onzekerheid het veld. Ten onrechte natuurlijk. Maar juist die speciale stemming zou aan den wedstrijd een verloop geven welke tot een spoedig einde zou leiden.’
Daar stond hij, met de beker in de hand. Hij keek naar de euforische mensenmassa. Hij was Olympisch kampioen. Eigenlijk de beste van de wereld. Wat waren die Tsjecho-Slowaken sterk geweest. In de zomer van 1919 wonnen ze nog de ‘Intergeallieerde Spelen’ in Parijs. Dat was de ‘Olympiade voor militairen van de geallieerde legers’. Ze versloegen België met 4-1. Zij waren dus echt de nummer 1 geweest. Tot op dit moment. Die eer was nu weggelegd voor de Rode Duivels. Zijn Rode Duivels, ook hun prestaties mochten gezien worden: Kentishbeker gewonnen in mei 1919, het eerste militaire driehoekstoernooi tussen België, Engeland en Frankrijk. En drie weken later ook Bohemen en Italië geklopt in Rome tijdens een ander voetbalevenement. En op de ‘Intergeallieerde Spelen’ brons gehaald na 5-2 tegen Canada en 7-0 tegen de Verenigde Staten. En opnieuw voelde hij de trillingen: gouden Olympische medaille! En toch…
Hij dacht aan zijn broer. Zijn overleden jongere broer Alexis. Die stierf aan het oorlogsfront in 1915. Dat ellendige oorlogsfront. Van de waanzinnige Grooten Oorlog tussen 1914 en 1918. Hij zette noodgedwongen zijn studies geneeskunde stop in de winter van 1914 en meldde zich als ‘student-dokter-vrijwilliger’ aan het Front achter de IJzer. Zijn jongere broer Alexis werd ook onder de wapens geroepen. Hij was net als hij lid van ‘Den Deiring’. Het roodzwarte Daring Brussel dat zijn thuishaven had op de grens van Koekelberg en Molenbeek, was op dat ogenblik de fiere vaandeldrager van het Belgisch voetbal met kampioenstitels in 1912 en 1914 en een tweede plaats na een beslissingswedstrijd op neutraal terrein in 1913. In een scherpe maar ook wel humoristische – Brusseleirs onder elkaar, met ‘Bosseman & Coppenolle’ werd er zelfs een volks theaterstuk over geschreven – strijd verwikkeld om het eremetaal met stedelijke rivaal Union Saint-Gilloise.
De moordaanslag in Sarajewo op de Oostenrijkse aartshertog Franz Ferdinand op 28 juli 1914 beëindigde bruusk de opkomst van de talentvolle Daringgeneratie. Een maand van ingewikkelde diplomatieke dreigementen ten spijt, barstte begin augustus de Eerste Wereldoorlog definitief los. De tirannieke Duitse keizer Wilhelm II liet zijn leger onaangekondigd los op 4 augustus. Zijn troepen liepen België onder de voet en gingen lelijk te keer met executies, verkrachtingen, plunderingen. Het platbranden van huizen was een beproefde tactiek om de Belgen extra te vernederen. Op 16 oktober leek het kat-en muisspel definitief in Duits voordeel te eindigen. Met de verovering van de Westhoek lag het laatste stukje België binnen handbereik. Dankzij de kennis van plaatselijke ‘waterdeskundigen’ lieten de Belgische opperbevelhebbers de IJzervlakte permanent overstromen. De Duitse opmars viel stil en zou eindigen in een vier jaar durende levens vernietigende loopgravenoorlog tussen Nieuwpoort en De Panne en de Franse grens met Zwitserland. Verschillende Daringspelers ontvingen een dwingende oproepingsbrief voor het front. Onder hen dus ook de broers Swartenbroeks, Armand en Alexis. Hij weet nog hoe hij met de trein vanuit de hoofdstad door het verwoeste land naar de Westhoek spoorde. Om in dat laatste stukje onbezet Belgisch grondgebied te vechten voor het vaderland. Maar vooral te ‘verzorgen’ voor het vaderland.
Als aspirant-geneesheer ervoer hij de waanzin aan den lijve. Duizenden jongens van zijn leeftijd stierven in zijn armen. Of hij voerde pijnlijke ingrepen op hen uit. Zoals het behandelen van gangreen of ‘loopgravenvoeten’. Hij keek met lede ogen naar de verschrikkingen van het leven-tussen-de-lijken-in-de-loopgraven voor deze verloren generatie mannen van zestien tot dertig jaar: een modderige geul met smerig water waar het krioelde van de ratten. Zijn dagelijkse compagnon de route was de dood. Die vaker wel dan niet een bevrijding betekende uit het lijden.
Zou hij het gedicht gekend hebben dat zijn Canadese collega-arts John McCrae had geschreven in 1915? Het had evengoed van zijn hand kunnen zijn. Want deze beroemde ‘poëzie’ vatte alles samen van wat zich voor zijn ogen had afgespeeld in ‘In Flanders Fields’, waar de rode klaprozen bloeiden:
In Flanders fields the poppies blow
Between the crosses, row on row,
That mark our place; and in the sky
The larks, still bravely singing, fly
Scarce heard amid the guns below.
We are the Dead. Short days ago
We lived, felt dawn, saw sunset glow,
Loved, and were loved, and now we lie in Flanders fields.
Take up our quarrel with the foe:
To you from failing hands we throw
The torch; be yours to hold it high
If ye break faith with us who die
We shall not sleep, though poppies grow
In Flanders fields.
Hij had het overleefd, die vierjarige ‘doodslag op de Vlaamse Velden’. Zijn broer niet. Hij had hem moeten achterlaten. In Flanders Fields. Hij dacht aan hem. Hij dacht elke dag aan hem. Zelfs op het moment van opperste sportieve glorie, toen hij de gouden Olympische beker mocht beroeren. En toch wisselde zijn verdriet zich met de vreugde af. Dat had hij toch mooi voor elkaar gebracht met zijn Front Wanderers.
#
2
Deze week spelen de Rode Duivels tegen Tsjechië. Precies 101 jaar geleden werd de eerste interland tussen België en Tsjecho-Slowakije de belangrijkste uit onze voetbalgeschiedenis. Deze week publiceren we het pocketboek Rode Duivels, Olympisch Kampioen Antwerpen 1920 , in vijf delen!
De Grooten Oorlog. The Great War.
La Grande Guerre. Der Grosse Krieg.
De Engelse academicus John Keegan wordt algemeen beschouwd als de geschiedkundige met de meeste inzichten omtrent de Eerste Wereldoorlog. In zijn internationale bestseller ‘The First World War 1914-1918’ beschrijft hij de wereldbrand desondanks als een blijvend mysterie. Als wetenschapper begrijpt hij niet waarom de antagonisten elkaar bleven bestoken in de loopgravenoorlog. Met miljoenen zinloze doden tot gevolg. Want van terreinwinsten tussen de duinen van Nieuwpoort en De Panne en de heuvels van de valleien van de Somme en de Marne was tijdens de slachtpartijen amper sprake. De Engelse dichter Siegfried Sassoon vatte het kernachtig samen: ‘I died in hell. They called it Passchendaele.’ In de gevechten om het onooglijke plaatsje Passchendaele – de Derde Slag om Ieper – in 1917 sneuvelden in een tijdspanne van een vijftien weken om en bij de vijfhonderdduizend soldaten. Zonder noemenswaardig militair resultaat.
Keegan noemde de Eerste Wereldoorlog een onnodig en tragisch conflict: ‘Onnodig omdat men in de vijf crisisweken die vooraf gingen aan het eerste wapengekletter in juni 1914 in Servië op elk moment met wat tact en goede wil tussen de grootmachten had kunnen ingrijpen in de loop der gebeurtenissen die tot het uitbreken van de oorlog leidden. Tragisch omdat de gevolgen van de eerste schermutselingen een einde maakten aan tien miljoen mensenlevens. Ze stelden ook het gevoelsleven van de inwoners van de betrokken landen op de proef en vernietigden de weldadige en optimistische cultuur van het Europese continent. Ze lieten ook een politieke erfenis na die vijftien jaar na het einde van de wereldbrand eindigde in totalitarisme in Duitsland, Italië, Spanje en de Sovjet-Unie. Maar de Eerste Wereldoorlog bracht vooral verdriet van een ongekende omgang.’
Dat laatste was het gevolg van het onwaarschijnlijk hoog aantal mannelijke slachtoffers uit de leeftijdscategorie van zestien tot dertig jaar in Frankrijk, Engeland, Duitsland en België. De Duitse pacifistische kunstenares Käthe Kollwitz verloor haar zeventienjarige zoon Peter in oktober 1914. Hij was één van de 25.000 ‘student-soldaten’ die stierven in de ‘Eerste Slag bij Ieper’. Zij noemde het de ‘kindermoord bij Ieper’ en ze ontwierp in 1915 een gedenksteen. Het was een opstapje naar haar beroemde beeld ‘Het treurende ouderpaar’ van haar man en zijzelf. In dit werk, dat sinds 1931 een begraafplaats in de buurt van Ieper siert, legde zij het eeuwige verdriet van de oorlog vast. Ze symboliseerde hiermee ‘de moeder van alle zonen van de beide partijen die aan het IJzerfront de dood vonden’.
In de weken na de Duitse inval in de zomer van 1914 sloegen ongeveer anderhalf miljoen Belgen op de vlucht naar Nederland, Frankrijk en Groot-Brittannië. De Belgische ‘familiehistorica’ Marie Cappart onderzocht vanuit Oxford de situatie van de Belgische vluchtelingen. In haar studie ‘Leaving the homeland: Belgian refugees of the First World War’ citeerde ze uit het dagboek van Irène Norga. Zij schetste wanhopig de toestand op 23 augustus 1914: ‘Rondom ons is een eindeloos veld. Zo ver men kan zien: verlaten, triest, monotoon. De voortdurende eenzaamheid geeft ons een gevoel van isolement en groot verdriet. Ons lot als bannelingen weegt zwaar op ons. Waar zal dit eindigen? Waar zijn mijn ouders? Ik voel grote bezorgdheid voor hen. Waar zal ons dit naartoe drijven?’
Deze bittere realiteit stond haaks op het geromantiseerde beeld van de oorlog dat in zowel Duitsland, Frankrijk als Engeland aan de bevolking werd voorgespiegeld. In de propaganda kreeg het krijgsgeweld een bestemming als een ‘exotische vakantie-uitstap’. In de Britse pers klonken kreten als ‘back before Christmas’. De militairen voerden zware sociale druk uit op de jonge mannen van hun land. Wie zich niet aanmeldde werd als ‘landverrader’ afgeschilderd. In Berlijn juichte een uitzinnige menigte de ‘mobilisatie’ toe. In de Duitse Rijksdag stemde Karl Liebknecht als enige parlementslid tegen de ‘oorlogskredieten’. Liebknecht was een pacifistisch-socialistische politicus die zich van de SPD had afgescheurd uit protest tegen het militaristische denken: hij wilde vrede en de waanzin van het moorden vermijden. Het kwam hem op gevangenisstraf te staan. Niets stond dus de Duitse overrompeling van het kleine buurland in de weg.
De Belgische vluchtelingen in Groot-Brittannië werden aanvankelijk goed onthaald. Er ontstonden solidariteitscomités ten voordele van ‘Poor Little Belgium’ en vanuit het hele gebied van de Commonwealth, tot in Canada en Australië toe, kwamen financiële steunbetuigingen. Maar aan de zinloze slachtpartijen tussen IJzer en Somme leek geen einde te komen. De tol die door het Europese continent werd betaald was amper te vatten.
Voetbal. Niets kon het verlangen naar de bal bedwingen. Zelfs de onmenselijke oorlog niet. De auteurs Jean Fraiponts en Dirk Willocx tekenen in het derde deel van hun ‘Kroniek van het Belgisch voetbal 1914-1925’ volgende observatie op: ‘Snel werden er in de legerkampen van de Westhoek voetbalvelden opgericht. Tot op het strand van De Panne toe werd er gespeeld. Het materiaal en de uitrusting kwamen er onder meer door de giften van het Britse publiek. In 1917 zorgde ‘The British Gifts for Belgian Soldiers’ voor meer dan tweeduizend voetballen en tweehonderd paar schoenen. Deze organisatie werd opgericht onder impuls van de Belgische socialistische minister Emile Vandervelde en kwam onder bescherming van belangrijke personaliteiten en zou de hele oorlog instaan voor sportbenodigdheden. Vanuit Engeland liet sir Llewelyn Evan-Thomas, in de pioniersjaren de eerste voorzitter van Antwerp FC en nu een gevestigde reder in zijn vaderland, weten dat hij ieder jaar voor 25.000 Belgische franken aan sportmateriaal ter beschikking zou stellen voor elke Belgische legerdivisie. De frontsoldaten konden zich met voetbal volop ontspannen in het Toernooi van den IJzer. Koning Albert schonk vijfhonderd paar voetbalschoenen zodat men niet langer diende te spelen in de voorgeschreven zware legerlaarzen die men als soldaat ten allen tijde moest dragen. Achter de linies van het front wilde men soldaten ontspanning bezorgen waardoor men met de primitiefste middelen op elke stukje grond ging voetballen.’ Meer dan vijfhonderd teams leefden zich uit. De Koninklijke Belgische Voetbalbond opende tijdens deze jaren een traditie van voetbalwedstrijden waarbij een deel moest worden afgestaan ten voordele van ‘liefdadige werken’. En er groeide ook iets moois uit.
#
3
Deze week spelen de Rode Duivels tegen Tsjechië. Precies 101 jaar geleden werd de eerste interland tussen België en Tsjecho-Slowakije de belangrijkste uit onze voetbalgeschiedenis. Deze week publiceren we het pocketboek Rode Duivels, Olympisch Kampioen Antwerpen 1920 , in vijf delen!
ten voordele van Belgische oorlogsvluchtelingen
Op 6 februari 1916 stapten veertien Belgische internationals in Ieper op de trein richting Parijs. Onder de naam ‘Front Wanderers’ zou men er Frankrijk partij geven. De Belgen versloegen ‘Les Bleus’ met 4-1. Armand Swartenbroeks was één van hen. Dat zinde hem wel. Hij zag er een project in dat de aandacht van de ellende zou afleiden en het leed zou verzachten. En dat paste bij zijn levensbeschouwing. Hij was 22 jaar toen de oorlog uitbarstte en studeerde geneeskunde aan de Université Libre de Bruxelles. Hij geloofde in het humanisme als filosofie. En dat verbond hij met zijn medische hulp aan getroffenen van het geweld maar ook met ‘voetballen voor het goede doel’. Zowel voor de vrede, als voor de vluchtelingen, als voor het vaderland. De Front Wanderers vonden in hem hun geestelijke leider en hun bestemming.
Met benefietwedstrijden zouden ze voortaan fondsen inzamelen. Onder meer ten voordele van ‘den bal voor den soldaat’. Maar tegelijk ook om het lot van Belgische vluchtelingen in het buitenland te verbeteren. The Front Wanderers bouwden een zeer sterk elftal uit met verschillende Rode Duivels in de rangen. De naam van het team kreeg een mystieke weerklank en ze werden in Frankrijk, Italië en Groot-Brittannië onthaald. Swartenbroeks kon zijn geluk niet op toen Louis Van Hege op 16 december 1916 de rangen kwam versterken.
Hij had vaak met jaloezie en gemengde gevoelens gekeken naar zijn oude tegenstander van erfvijand Union. Maar ‘Luigi’ keerde terug naar België als ‘beste voetballer van Italië’. Hij ruilde in 1910 de geelblauwe kleuren van Union voor het rood en zwart van Milan FC. ‘I Belgi’ werd een fenomeen in het calcio: 98 doelpunten in 91 wedstrijden tussen 1911 en 1915 en verkozen tot ‘speler van het jaar’. Zonder twijfel torende Van Hege ook in België boven de concurrentie uit. De Italiaanse krant Lo Sport Illustrato dichtte hem in poëtische termen ‘een vage glans van tristesse op zijn gelaat’ toe.
Auteur Kurt Deswert diepte in ‘Aftrap in Brussel. De vergeten geschiedenis van het voetbal in de hoofdstad’ zijn wedervaren in Milaan uit: ‘Hij scoorde in totaal zeven doelpunten in de Derby Della Madonnina tussen Milan en Internazionale. Hij was de architect van de historische 6-3 zege van 1911. Luigi gaf vorm aan de prille Italiaanse voetbalidentiteit. Hij combineerde techniek en snelheid op een sierlijke manier en dat had men in de Laars nog niet gezien. Van Hege kreeg ook weerklank in de Milanse kunstscene. Die raakte vanaf 1909 in de ban van het futurisme: een nieuw tijdperk in de literatuur, poëzie en schilderkunst dat het moderne leven van de industriestad bejubelde. Alles draaide om snelheid, technologie, jeugdigheid en…geweld. Umberto Boccioni schilderde in 1913 “Dynamismo di un Footballer”. Gebaseerd op Van Hege en zijn “classe exelsa”? Italië belandde pas in mei 1915 in de oorlog. De situatie in België liet Van Hege niet onberoerd. Hij deed een oproep om benefietmatchen te spelen voor Belgische vluchtelingen. In december 1914 volgden vijfduizend toeschouwers een partij van FC Milan. Hij reageerde bijzonder geëmotioneerd. La Gazetto dello Sport noteerde over het tafereel: “Vrienden, tegenstanders, autoriteiten en een hele menigte eerden de Belg met een spontage hommage aan het ongelukkigste volk. En de atleet met het bleke en vriendelijke gezicht heeft geen woorden. Hij verroert zich niet. Hij beweent in stilte zijn hele verdriet.” In de winter van 1916 veranderde dus zijn hele wereld: de beste speler van Italië belandde als infanterist aan de IJzer.’
Van dan af wist Swartenbroeks dat de sportieve mogelijkheden voor The Front Wanderers ongekend waren. Van Hege was op dat ogenblik dé topper van het Europese contintent. The Front Wanderers tilden de traditie van ‘liefdadigheidsoptreden’ naar het niveau van ‘interlandvoetbal’. Ook al waren het geen officiële wedstrijden, er werden sterke tegenstanders geprogrammeerd. In april 1917 passeerde men opnieuw langs Parijs (1-3) en in juni 1917 trok men met de trein vanuit Adinkerke naar de streek van het Comomeer waar Italië (3-4), Modena (0-5) en FC Milan (6-4) als gastheren optraden. Tijdens de terugkeer kreeg Brits-Canadese selectie in Frankrijk nog een 7-0 om de oren. In november 1917 volgde de belangrijkste ‘tournee’ met liefst zes matchen tussen 15 en 29 november in de stadions van Folkstone (1-6 tegen Canada), Chelsea (Londen, 4-1), Everton (Liverpool, 1-2), Aston Villa (Birmingham, 1-4), Manchester United (1-1) en Celtic (Glasgow, 1-2): vier zeges, één nederlaag, één draw. Duizenden naar Groot-Brittannië uitgeweken Belgen moedigden de Front Wanderers aan. Een ‘Belgisch dagblad in ballingschap’ dat in Londen werd verspreid gaf als impressie mee: ‘Met diepe ontroering hebben enkele duizenden Belgen, die zich naar het terrein van de club Chelsea begeven hebben, van in de stampvolle tribunes de beruchte Rode Duivels, zoals zij in vredestijd genoemd werden, zien verschijnen in de rode trui van ons nationaal elftal.’
Celtic Football Club ondernam op zijn beurt een gelijkaardig initiatief. In respectievelijk 1915, 1916 en 1917 speelde de toenmalige Schotse kampioen benefietwedstrijden tegen de zogenaamde ‘Rest of Scotland’, telkens voor meer dan 40.000 kijkers. Ten voordele van de naar schatting 20.000 Belgen die voor de oorlogstragedie naar Glasgow waren gevlucht.
In de loop van 1918 staken The Front Wanderers nog twee keer de Noordzee over voor drie andere partijen. In totaal telde het palmares zestien ontmoetingen: drie in Italië, vier in Frankrijk en negen in Groot-Brittannië.
Dat het er ook vaak vrolijk aan toeging, toonde speler en latere bondscoach Hector Goetinck in zijn boek ‘Voetbal Anekdoten’: ‘We werden in Milaan ontvangen zoals prinsen! We waren de eerste Belgische soldaten die men daar te zien kreeg. Iedere Italiaan wou een speler mee naar huis nemen om hem te herbergen. We moesten dadelijk van het station naar de opera waar er een galavertoning gegeven werd ter onzer eer! We namen plaats in een loge en werden stormachtig toegejuicht en beladen met bloemen. We logeerden in Hotel L’Europe en gedurende de drie dagen dat we daar vertoefden, waren er gedurig samenscholingen voor ons hotel. We speelden den wedstrijd tegen de Italianen op de Arena te Milaan. Het was geweldig warm en na een fel betwiste partij wonnen we met 4-3. Jan Van Cant van Racing Mechelen was de held van de partij want hij scoorde nog tweemaal als de stand 3-2 ten voordeele van Italië was.’
Armand Swartenbroeks bekeek de fratsen eerder vanop afstand. Hij dacht altijd een stap vooruit. Net zoals op het veld waar hij – als verdediger – geroemd werd om zijn fairplay. Hij vermeed veel duels door zijn uitstekende anticipatie en ontwikkelde zich tot een vroege meester van het positiespel.
In 1913 leek het er sterk op dat Antwerpen gaststad zou kunnen worden voor de Olympische Spelen van 1920. De oorlog trok een streep door deze aspiraties. Maar bij het einde van de troosteloosheid deed zich misschien een nieuwe kans voor. En zouden in dat geval The Front Wanderers geen mogelijke medaillekandidaat zijn? Paradoxaal genoeg hadden zij, als gevolg van de voorbereidingen op de internationale confrontaties, een sterke conditie opgebouwd. Bovendien evolueerden ze door deze ervaringen tot betere spelers. In april 1919 nam het IOC de beslissing in het voordeel van Antwerpen. In de zomer van 1920 zou de Scheldestad het decor vormen van de VII de Olympiade. Het voetbaltoernooi werd voor het eerst in de geschiedenis heel grondig georganiseerd. Met liefst vijftien deelnemers, niet eerder was dat gebeurd. En met Egypte schreef zich een land in van buiten de Europese grenzen. Antwerpen 1920 kreeg internationale status. Daar zou hij alles doen om zijn geteisterde land opnieuw een droom te schenken.
#
4
Deze week spelen de Rode Duivels tegen Tsjechië. Precies 101 jaar geleden werd de eerste interland tussen België en Tsjecho-Slowakije de belangrijkste uit onze voetbalgeschiedenis. Deze week publiceren we het pocketboek Rode Duivels, Olympisch Kampioen Antwerpen 1920 , in vijf delen!
Antwerps publiek fluit Rode Duivels uit in kwartfinale en juicht ze toe in halve finale
Het Olympisch Stadion van Antwerpen! Ooit was dit één van de meest prestigieuze stadions van het Europese vasteland, met onder meer een monumentale toegangspoort in klassieke stijl. In de zomer van 1920, met name. Toen stond deze Antwerpse volkswijk wereldwijd in het brandpunt van de belangstelling want de Olympische Spelen werden er georganiseerd. Op 29 augustus liepen de Rode Duivels – voor de gelegenheid in witte shirts – voor het eerst op deze grasmat. Omstandigheid: de kwartfinale van de Olympische Spelen. Tegenstander: Spanje. Telkens ‘in primeur’: niet eerder nam België deel aan het Olympische voetbaltoernooi en voor Spanje waren het zelfs de eerste interlands. De Spanjaarden kwamen nochtans goed voorbereid en scherp afgetraind voor de dag en versloegen een dag eerder in de achtste finale Denemarken. En ze hadden een verrassing in petto: een negentienjarige doelman van wereldformaat. Ricardo Zamora van FC Barcelona toonde zich die dag voor het eerst aan het internationale publiek. De ‘panter’ deed zijn naam alle eer aan met spectaculaire tussenkomsten. Zamora zou later – en tot vandaag – postuum geëerd worden met de trofee van beste doelman van de Spaanse competitie. Ondanks zijn sterke prestatie werd hij overklast door zijn rechtstreekse opponent: Robert Coppée. De ‘rechtsbinnen’ van Union speelde de wedstrijd van zijn leven en legde het kritische Antwerpse publiek het zwijgen op. Want dat had stevig geprotesteerd. De chauvinistische Antwerpenaren reageerden met een striemend fluitconcert tegen de Brusselse overheersing – met negen spelers – in het elftal.
Het weekblad Sport-Revue beschreef deze onverkwikkelijke scène als volgt: ‘Betreuren wij hier eerst en vooral het jammerlijk optreden van het publiek, dat met al te chauvinistische geest ons Belgisch elftal uitfloot en uitjouwde.’ De bondsleiders voelden de onvrede aankomen en weigerden, in tegenstelling tot de vaste gewoonte, om de opstelling vrij te geven. Het leverde een bizar en zelden gezien schouwspel op: een nationale ploeg werd in eigen land gedurende minuten uitgejouwd en verwenst dat horen en zien verging.
Het toeschouwersprotest van deze aard was zo een zeldzaam gegeven dat het zelfs een vermelding kreeg in een universitair Duits naslagwerk uit 2002 over de Olympische voetbalgeschiedenis: Die Olympische Fussballturniere (Agon Verlag): ‘Obwohl Belgien klar gewann, kam es während der 90 Minuten dauernd zu Zuschauerprotesten der einheimischen Zuschauer, da mit Fierens nur ein Spieler aus Antwerpen aufgestellt worden war.’ Het ‘uitfluiten’ duurde dus de hele wedstrijd. Eén man trok zich helemaal niets aan van deze kakafonie: Robert Coppée, het kanon. De kleine en geblokte rechtsbinnen van Union had een reputatie opgebouwd en werd door Pol Jacquemyns geroemd als ‘het zwaarste kanon dat ooit in een offensieve stelling van een Belgische voetbalploeg werd opgesteld. Wanneer hij drijvend met den bal aan de voet oprukte, stond de tegenstander als aan den grond genageld. Uit zijn ietwat log aandoende corpus sprak zoo’n kracht dat de tegenstander aarzelde of week. Er is een tijd geweest dat al wie in een groote club of in een straatploeg krachtig op doel schoot den bijnaam “Coppéé” kreeg.’ Robert Coppée speelde zijn beste match voor de Rode Duivels in deze bizarre omstandigheden. Op voorzet van Louis Van Hege, zijn ploeggenoot bij Union, versloeg Coppée Zamora al in de elfde minuut. Na de pauze diende De Bie zich te reppen op verschillende Spaanse schoten. Op de 52 ste en 55 ste minuut knalde Coppée België op een veilige voorsprong. Telkens vanuit hetzelfde scenario: een ‘center’ van eerst Hebdin en later Van Hege en een ‘kaatser’ van Balyu. Coppéé 3, Zamora 0. Een prestatie van formaat. Dat diende zelfs het Antwerpse publiek na afloop te erkennen.
De halve finale tegen Nederland toonde een enorm verschil in supportersloyauteit met de kwartfinale tegen Spanje. Toen joelde de meerderheid van de toeschouwers de eigen spelers uit. Nu besloot Sport-Revue: ‘Neen, zo geestdriftig hebben wij onze bevolking op een voetbalmatch nog niet gezien. Velen dansten, sprongen van vreugde, terwijl op honderden plaatsen onze driekleur tevoorschijn kwam. Opwekkende liederen weerklonken. Zoo gesteund door duizenden en duizenden Belgen zouden onze spelers wonderen verrichten.’ De Derby der Lage Landen tijdens de halve finale van de Olympische Spelen. Niet eerder stond er zoveel op het spel. En bovendien stremden de diplomatieke verhoudingen tussen beide landen.
Na het einde van de Eerste Wereldoorlog – waarin Nederland neutraliteit genoot – verkoelden de relaties helemaal nadat de Belgische regering tijdens een vredesconferentie in Parijs zowaar delen van het Nederlandse grondgebied – Zeeuws-Vlaanderen en NederlandsLimburg – opeiste…’ter bescherming van het grondgebied bij een toekomstige oorlog’. De Nederlandse overheid reageerde woedend waardoor het hervatten van de jaarlijkse traditiewedstrijd op de lange baan werd geschoven. Het lot bepaalde dat België en Nederland elkaar voor het eerst sinds 1914 troffen in het grootste voetbaltoernooi van de wereld op dat moment.
Het rumoer tussen ‘Brussel’ en ‘Den Haag’ belette niet dat duizenden ‘Hollanders’ als vanouds de Scheldestad in een oranje kleurtje staken. In de straten van Antwerpen klonken de hele dag Nederlandse supportersliederen. De sensationele 5-4 zege tegen Zweden voedde de hoop in het Hollandse kamp. De Belgische bondscoach William Maxwell knoopte het protest van het publiek goed in de oren en verving de ‘oude’ Brusselse vleugeltandem Nisot-Hebdin door de ‘jonge’ Antwerpse buitenspelers Larnoe-Bastin. En dat loonde op twee terreinen: het enthousiasme van de supporters plantte zich vanaf de eerste minuut over op de spelers. Rik Larnoe (Beerschot) bracht verrassing met zijn driehoekjes en Dis Bastin bood versnelling met zijn spurten. Voor de pauze kon Nederland de score ‘blank’ houden. Volgens Sport-Revue als gevolg van het ‘windvoordeel’. Desondanks voerden de Rode Duivels de ene aanval na de anderen op.
Onmiddellijk na de hervatting zorgde Larnoe voor opschudding: eerste interland, eerste doelpunt. Tien minuten later duwde de voormalige vedette van Milan Louis – Luigi – Vanhege nummer twee voorbij de Nederlandse keeper McNeill. Oranje leek voor het uur reeds uitgeteld en de snelle Antwerpse ‘linkervleugel’ drukte zijn stempel op het offensieve werk. In het midden draafde aanvoerder Emile Hanse onvermoeibaar in het rond en dichtte de ene bres na de andere. Zijn club Union leverde voor deze wedstrijd liefst vijf spelers. Hanse had de gave van het mentale overwicht maar kwam voetballend slechts matig uit de verf. Hij hanteerde als lijfspreuk: ‘Eerst de man, dan de bal’ en beschouwde het als een belediging als hij een duel verloor. Dat overkwam hem dus niet in deze halve finale. Op het snelle en geëngageerde spel van de Rode Duivels kreeg Oranje geen vat en de temperamentvolle ‘centervoor’ Matthieu Bragard – tussen krachtbron en verfijning in van Cercle -Verviètois – knalde vijf minuten voor tijd het derde doelpunt binnen. De Nederlandse spelers trokken zich weinig van de nederlaag aan. Hen wachtte nog een wedstrijd om de bronzen medaille maar ze verkozen toch het genot van het Antwerpse nachtleven boven het Spartaanse Spelenregime. De pers schreef nadien over ‘de schande van de Schelde’. De Belgen zochten wèl de rust op want drie dagen later wachtte de afspraak met de geschiedenis.
#
5